Van statement tot staalmacaroni Kunst & Antiekjournaal
Rond 1930 nam de toepassing van staalbuis in de moderne inter-
ieurinrichting en op tentoonstellingen snel toe. Allerlei fabrieken en
ontwerpers wierpen zich op het nieuwe materiaal en gingen naar har-
telust buigen met buizen, hetgeen leidde tot de meest wonderlijke
modellen. ‘Staalmacaroni’, noemde Mart Stam de modieuze buismeu-
bels minachtend en enigszins afgunstig. Stam moest opnieuw toezien
hoe zijn ‘uitvinding’ door anderen te gelde werd gemaakt. De vrijzw-
evende stoelen van Stam, Mies van der Rohe en Breuer werden overal
in Europa geplagieerd. De Oostenrijkse firma Thonet bezat weliswaar
de auteursrechten op deze modellen, maar slaagde er niet altijd in
deze in het buitenland te doen gelden.
Gispen
In Nederland zou de firma van Willem H. Gispen (Rotterdam
1916-1934, Culemborg – heden) zich in korte tijd ontwikkelen tot
een geduchte concurrent van Thonet. Gispen had al naam gemaakt
met zijn moderne ‘Giso’lampen. Deze toonde hij ook op de baanbrek-
ende tentoonstelling ‘Die Wohnung’ te Stuttgart in 1927. Hier maakte
Gispen kennis met de voorhoede van het internationale functionalisme
en met de achterpootloze stoelen van Stam en Mies van der Rohe.
Teruggekeerd in Nederland ging Gispen meteen experimenteren met
stoelen uit stalen buis. In november 1927 presenteerde hij, op een
door hemzelf georganiseerde tentoonstelling te Rotterdam, getiteld
‘Kunstlooze Gebruiksvoorwerpen’, zijn zogenaamde ‘diagonaalstoel’.
Hier plaatste Gispen zijn stoel letterlijk op één lijn met een stoel naar
ontwerp van Gerrit Rietveld en de Freischwinger van Mies van der
Rohe.
Gispen combineerde een goed gevoel voor vormgeving met zakelijk
vernuft, technisch inzicht en machinale productiemogelijkheden. Zijn
diagonaalstoel was afgeleid van de ‘beugelstoel’ van architect en meu-
belmaker Rietveld, die al enige tijd experimenteerde met staal als
nieuw materiaal voor stoelen. Gispen deed met de stoel van Riet-
veld wat Mies van der Rohe had gedaan met de stoel van Stam. Hij
maakte het van een avantgardistisch ‘statement’ tot een industrieel
serieproduct. Gispen versmolt de twee beugels van Rietveld tot één
continue lijn en accentueerde de open vorm van het frame. In 1929
kreeg Gispen van de architecten Brinkman & Van der Vlugt de belan-
grijke opdracht voor de inrichting van de kantoren van de nieuwe
Van Nelle fabriek te Rotterdam. Dit gebouw stond destijds volop in
de (internationale) belangstelling als een baanbrekend voorbeeld van
het nieuwe bouwen, evenals de door dezelfde architecten ontworpen
woningen van de fabrieksdirecteuren Van der Leeuw en Sonneveld. In
deze hypermoderne, functionalistische villa’s stonden Gispens stalen-
buisstoelen gebroederlijk naast beroemde thonetmodellen van Marcel
Breuer en Le Corbusier. Gispens ster was rijzende en vele belangrijke
opdrachten volgden. Naast de beugelstoel, die in diverse varianten
werd gemaakt, bracht Gispen rond 1930 vrijzwevende modellen op
de markt. Toen de firma vervolgens door Thonet voor de rechter
werd gesleept, wegens schending van het auteursrecht van Stam,
ging Gispen met succes de strijd aan om het in Duitsland geldende
auteursrecht van Stam in Nederland nietig te verklaren.
Kapers op de kust
Gispens positie van marktielder in Nederland bleef echter ook niet
onbetwist. Toen het stalenbuismeubilair aansloeg bij een groter pub-
liek, schoten nieuwe bedrijfjes op dit gebied als paddestoelen uit de
grond. De ontwerper Paul Schuitema, die enige tijd de grafische vor-
mgeving voor de firma Gispen had verzorgd, richtte in 1932 in Rotter-
dam, samen met Ir. van Ettinger en P. Dekker, de verkoopcoöperatie
D3 op. In 1935 ging dit bedrijf op in de nieuwe fabriek Fana (Rot-
terdam 1935 -1976). Samen met Thonet was Fana in de jaren dertig
Gispens grootste concurrent op de Nederlandse markt voor stal-
enbuismeubilair voor de woning. Naast de modellen van de oprich-
ters werden bij Fana ontwerpen uitgevoerd van de architecten H.
van Loghem, Ch.J.E Karsten en B. Merkelbach en van de binnenhuisar-
chitect-ontwerpers Cor Alons en Arie Verbeek. Daarnaast voerde
men incidenteel ontwerpen van andere architecten uit.
Een andere firma die speciaal werd opgericht voor de vervaardiging
van stalenbuismeubilair was N.V. De Cirkel (Amsterdam 1934 –
Zwanenburg/Halfweg 1967), van Jan Schröfer en Jacobus Ahrend. De
bedrijfsnaam De Cirkel verwees naar de eigenschappen van de stalen
buis. Naast Schröfer en Ahrend ontwierpen H. Kunst en E. Mendel
eveneens voor deze firma.
De meeste van de nieuw opgerichte bedrijven richtten zich, net als
Gispen, grotendeels op kantoormeubilair. Dit zou uiteindelijk een
belangrijker en meer stabiele markt voor stalen menbilair vormen dan
de woninginrichtingsbranche. Reeds bestaande firma’s op het gebied
van kantoormeubilair, zoals Oosterwoud en Ahrend, maakten op hun
beurt incidenteel meubels voor gebruik in de huiselijke kring. Ook
andere bedrijven, variërend van de beddenfabrikant Auping tot de
Koninklijke Verenigde Touwfabrieken, waagden zich aan het stalen-
buismeubel. Natuurlijk konden de diverse meubelfabrieken en spe-
ciaalzaken voor woninginrichting niet achterblijven. De Utrechtsche
Machinale Stoel- en Meubelfabriek (UMS, 1913 – heden) bracht in
1932, in samen-werking met de fietsfabriek HOPMI, een serie stalen
meubels op de markt naar ontwerp van H. R Mertens. De bekende
Haagse meubelfabriek H. U. Pander & Zonen had aanvankelijk afwi-
jzend gestaan ten opzichte van het functionalisme, maar nam rond
1934 toch verchroomde buismeubels (mogelijk naar ontwerp van J.
E Semey) in haar assortiment op. Het luxueuze warenhuis Metz &
Co speelde een belangrijke rol in het ‘salonfähig’ maken van de mod-
erne stalenbuismeubels. Naast de bekende modellen van binnen- en
buitenlandse ontwerpers, waren bij Metz speciaal voor het warenhuis
ontworpen stalen-buisstoelen te koop van onder andere Rietveld,
Vilmos Huszar en J.J.P. Oud.
Een kwestie van smaak
Het moderne buismeubilair voor de woning bleef echter grotendeels
voorbehouden aan de ‘Nieuwe Mensch’: Jong, modern en welgesteld.
Uit gegevens uit 1933 blijkt dat een eenvoudige, houten thonetstoel
te koop was voor rond de acht gulden, terwijl men voor een verch-
roomde buisstoel van Gispen ongeveer achttien gulden betaalde. De
Freischwinger van Mies van der Rohe kostte meer dan het dubbele.
Ter vergelijking: in 1937 verdiende een arbeider in een meubelfabriek
negentig gulden per maand. Niet alleen de prijs van het buismeubilair
was bezwaarlijk, veel mensen vonden het buismeubilair te ‘kil’ voor
gebruik in het interieur. Aanvankelijk sloten veel critici zich hierbij aan.
Naar aanleiding van een tentoonstelling, in 1928, van eigentijdse kunst
en vormgeving in het Stedelijk Museum te Amsterdam, schreef een
verslaggever van Het Volk: ‘de vernikkelde stoelgeraamten doen een
sympathiek aangelegd mensch jodoform ruiken. Je reinste operatieka-
mer-geval en verduiveld leelijk.’ De invloedrijke binnenhuisarchitect en
criticus Paul Bromberg noemde de beugelstoel van Rietveld ‘stuntelig
dilettantisch’ . In de loop van de jaren dertig liet Bromberg zich echter
een stuk positiever uit over de nieuwe lichting stalen-buismeubels
en plaatste hij modellen van Gispen in zijn interieurs. Het grote pub-
liek bleef echter een voorkeur houden voor grotendeels gestoffeerde
modellen die nog dicht bij de ‘gezellige’ clubzetel stonden.
Metaalmoeheid
In deze periode toonde J.J.P. Oud bij Metz een serie stalen-buisfau-
teuils, die volgens de architect afstand namen van de verwerpelijke
‘haarspeldvormgeving’ en in plaats daarvan ‘behaaglijk en stabiel’ zit-
comfort boden. Ook Gispen zocht al langere tijd naar een compromis
tussen comfort en moderne vormgeving. Na 1930 bracht hij diverse
fauteulis uit met een dik gestoffeerde zitting en rug, gemonteerd op
een vrijzwevend stalenbuisframe. Gispen slaagde het best in zijn opzet
met de fauteuil ‘no. 412’ uit 1934: een model dat het paradepaardje
van de firma zou worden. De fauteuil, met zijn ruime, verende zit en
de karakteristieke, lange armleggers met opkrullend uiteinde, werd
tot 1975 vrijwel onveranderd geproduceerd en is ook heden ten
dage nog zeer geliefd. Een dergelijke knieval voor comfort en huis-
elijkheid was een ware functionalist als Stam natuurlijk een doorn
in het oog. Zowel het functionalisme als de stalenbuisstoel voor de
woning hadden echter hun langste tijd gehad. Na de tweede helft van
de jaren dertig kreeg een meer traditionele en decoratieve smaak de
overhand binnen de architectuur en de interieurinrichting. Een mooie
illustratie hiervan vormen de stalenbuisstoelen met bizarre, barokke
curven, die architect Sybold van Ravesteyn, ooit een overtuigd func-
tionalist, in 1936 introduceerde. Zowel bij de ontwerpers als bij het
publiek trad gaande-weg een soort ‘metaalmoeheid’ op. Goedkope en
eenvoudig te bewerken, gelaagde houtsoorten als triplex en multiplex
wonnen snel aan populariteit. Maar hierover meer in een volgend arti-
kel.
Veilingprijzen
De huidige waarde van vooroorlogse, Nederlandse stalenbuis-stoelen
is afhankelijk van – zeer voor de hand liggende – criteria als de naam
van de ontwerper en de oplage van de productie. Zeldzaam en (dus)
kostbaar zijn de voor Metz ontworpen stoelen van Oud, Huszar en
Rietveld. Van de laatste verschijnen bij tijd en wijle varianten van de
beugelstoel op de markt, die tienduizenden guldens kunnen opbren-
gen. In 1994 werd bij Sotheby’s Amsterdam een door Rietveld voor
Metz & Co ontworpen armstoel, met een verchroomd stalenbuis-
frame, verkocht voor ruim vijftigduizend gulden. De ‘fabrieksmeubels’
zijn minder kostbaar; voor rond de duizend gulden kan men nog leuke
stoelen op de kop tikken. Het is echter niet eenvoudig het kaf van
het koren te scheiden; de stoelen zijn zelden gemerkt en de variëteit
aan modellen is groot. Een ‘architectenmodel’ van Fana is natuurlijk
een betere investering dan een ‘gewone’ Auping. Gispenstoelen zijn
er te kust en te keur, vanwege de decennialange serieproductie van
veel modellen. Naast de vroege diagonaalstoel is de 412-fauteuil (en
de ‘dames’variant 414) het meest gezochte model van Gispen. Vorig
jaar bracht een paar 412’s bij Sotheby’s Amsterdam bijna drieduizend
gulden per stuk op.
